Nederlands (nl)

Stamtye
afhalen haalde af afgehaald  
Tydvorme
Persoon Teenwoordige Tyd Verlede Tyd
ik haal af haalde af
jij, u haalt af
hij, zij, het haalt af
wij, jullie, zij halen af haalden af
Gebiedende Wys Voltooide deelwoord Onvoltooide deelwoord
haal af afgehaald afhalend
 

  Uitspraak

Hulp:IPA: [ˈɑf.ɦa.lə(n)]
    
(lêer)

  Woordafbreking

af•ha•len

  Werkwoord

     Betekenisse

  1. Afhaal
  2. Verwyder

     Voorbeeldsinne

1. «Onze vertegenwoordiger zal u bij aankomst van de luchthaven afhalen
Ons verteenwoordiger sal u by aankoms van die lughawe afhaal.
2. «Alle messen en vorken zijn van tafel afgehaald
Al die messe en vurke is van die tafel verwyder.