Hulp:IPA: [ˈdeːʀən]
(lêer)
Enkelvoud Manlik Vroulik Onsydig
Nominatief der die das
Genitief dessen deren dessen
Datief dem der dem
Akkusatief den die das
Meervoud Alle geslagte
Nominatief die
Genitief deren
Datief den
Akkusatief die
Genitief enkelvoud vroulik asook meervoud; wie se, wat se, van wie, van wat, waarvan
«Und es gibt tausende Menschen, deren Leben in Gefahr ist»
En daar is duisende mense wie se lewe in gevaar is
Betreklike voornaamwoord.


Hulp:IPA: [ˈdɪːrən]
(lêer)
Stamtye
deren deerde gedeerd  
Tydvorme
Persoon Teenwoordige Tyd Verlede Tyd
ik deer deerde
jij, u deert
hij, zij, het deert
wij, jullie, zij deren deerden
Gebiedende Wys Voltooide deelwoord Onvoltooide deelwoord
deer gedeerd derend
 
Skaad
«Niemand werd gedeerd
Niemand het gewond geraak nie.