Hulp:IPA: [ˈzɪtə(n)]
   
(lêer)
Stamtye
zittenzatgezeten  
Tydvorme
PersoonTeenwoordige TydVerlede Tyd
ikzitzat
jij, uzit
hij, zij, hetzit
wij, jullie, zijzittenzaten
Gebiedende WysVoltooide deelwoordOnvoltooide deelwoord
zitgezetenzittend