Enkelvoud Meervoud
Naamwoord zeef v/m zeven 
Verkleinwoord zeefje zeefjes
Sif
«Ik heb een zeefje nodig.»
Ek het 'n siffie nodig.
  1. eerste persoon enkelvoud teenwoordige tyd van zeven
  2. (by inversie) tweede persoon enkelvoud teenwoordige tyd van zeven
  3. gebiedende wys van zeven
1.: Ik zeef.
2.: Zeef je?
3.: Zeef!