Stamtye
luiden luidde geluid  
Tydvorme
Persoon Teenwoordige Tyd Verlede Tyd
ik luid luidde
jij, u luidt
hij, zij, het luidt
wij, jullie, zij luiden luidden
Gebiedende Wys Voltooide deelwoord Onvoltooide deelwoord
luid geluid luidend
 
Hulp:IPA: [ˈlɶy.dən]
    
(lêer)
lui•den
Lui