Stamtye
slokken slokte geslokt  
Tydvorme
Persoon Teenwoordige Tyd Verlede Tyd
ik slok slokte
jij, u slokt
hij, zij, het slokt
wij, jullie, zij slokken slokten
Gebiedende Wys Voltooide deelwoord Onvoltooide deelwoord
slok geslokt slokkend
 
Hulp:IPA: [ˈslɔ.kə(n)]
    
(lêer)
Gulsig vreet
«De hond slokte even en zijn voer was weg.»
Die hond sluk nog en sy kos is weg.