zaag
Enkelvoud | Meervoud | |
---|---|---|
Naamwoord | zaag v/m | zagen |
Verkleinwoord | zaagje | zaagjes |
- Geskiedkundig vroulik; vandag ook manlik. Telbaar.
- eerste persoon enkelvoud teenwoordige tyd van zagen
- (by inversie) tweede persoon enkelvoud teenwoordige tyd van zagen
- gebiedende wys van zagen
- 1.: Ik zaag.
- 2.: Zaag je?
- 3.: Zaag!