Enkelvoud Meervoud
Naamwoord zaag v/m zagen 
Verkleinwoord zaagje zaagjes
(gereedskap) Saag
Geskiedkundig vroulik; vandag ook manlik. Telbaar.
gereedschap
figuurzaag, kettingzaag
  1. eerste persoon enkelvoud teenwoordige tyd van zagen
  2. (by inversie) tweede persoon enkelvoud teenwoordige tyd van zagen
  3. gebiedende wys van zagen
1.: Ik zaag.
2.: Zaag je?
3.: Zaag!

     Uitspraak   

Hulp:IPA: [zaχ]
(lêer)