Stamtye
zagen zaagde gezaagd  
Tydvorme
Persoon Teenwoordige Tyd Verlede Tyd
ik zaag zaagde
jij, u zaagt
hij, zij, het zaagt
wij, jullie, zij zagen zaagden
Gebiedende Wys Voltooide deelwoord Onvoltooide deelwoord
zaag gezaagd zagend
 
Saag
«Ik kan niet geloven dat je echt een gat in die mooie oude deur gezaagd hebt.»
Ek kan nie glo jy het sowaar 'n gat in daardie mooi ou deur gesaag nie!
Oorganklike werkwoord.
Hulpwerkwoorde Bedrywend Lydend
Onvoltooid worden
Voltooid hebben zijn

Die voltooide deelwoord kan attributief gebruik word.
Swakke werkwoord met agtervoegsel -de.

     Uitspraak   

Hulp:IPA: ['zaɣə(n)]
(lêer)

Woordafbreking: za‧gen

Meervoud van ☞ zaag..